Share

Soil

Nederlandse Bodems Onthuld: Diversiteit en Essentiële Aandachtspunten

Nederlandse bodems zijn divers. Kleigronden zijn afgezet door de zee of rivieren, en zandgronden zijn ontstaan onder invloed van de wind. Daardoor heeft elke bodem zijn eigen kwaliteiten en eigenschappen, en zijn er per grondsoort belangrijke punten van aandacht.

Bron figuur: Alterra, Research Instituut voor de groene ruimte

De structuur van de bodem wordt gevormd door samenhangende bodemdeeltjes die met organisch materiaal een stabiel geheel vormen. Ze worden ook wel aggregaten genoemd. De ontwikkeling van aggregaten hangt af van kitstoffen van bodemorganismen, zoals bacteriën die allerlei stoffen uitscheiden. Die laten bodemdeeltjes samenklonteren. Regenwormen mengen en eten grond en organisch materiaal. Dit scheiden ze weer uit met kitstoffen. Schimmels kunnen met name na het toevoegen van organisch materiaal lange draden (hyphen) vormen, die als bundels door de bodem lopen en zo de bodemdeeltjes verkitten.

Nog niet verteerde wortelresten kunnen de bodemstructuur tijdelijk verstevigen. Ook klei en humus geven stabiliteit aan de structuur door zogenoemde klei-humuscomplexen. Hierbij spelen ijzeroxiden en andere mineralen als calcium, magnesium en aluminium een belangrijke rol, omdat ze de binding tussen klei en humusdeeltjes versterken.

Zuurstof

Zuurstof in de grond is nodig voor de levensprocessen in wortels. De kooldioxide die hierbij vrijkomt, moet weer worden afgevoerd. Niet alleen het zuurstofgehalte van de grond is belangrijk, maar ook de snelheid waarmee dit wordt aangevoerd. Dit kan alleen als de poriën in de bodem in verbinding staan met de buitenlucht. Een kruimelige structuur en een voldoende hoog organisch stofgehalte zijn belangrijk om voldoende zuurstof in de bodem te krijgen. Slempgevoelige gronden moeten regelmatig open geschoffeld worden. Grond met minder water en meer lucht warmt in het voorjaar sneller op. Dat stimuleert de mineralisatie.

Bronnen: Koopmans, C.J., J. Bokhorst, C. ter Berg en N. van Eekeren (2012). Bodemsignalen. Praktijkgids voor een vruchtbare bodem. Roodbont Uitgeverij, Zutphen. 96 p.

Zandgronden

Kenmerkend voor droge zandgronden is een verdichte, donkere laag door ingespoelde humus, die nog onder de bouwvoor aanwezig is. Het lage organische stofgehalte, het lage leemgehalte en de geringe bewortelingsdiepte maken dat er snel een vochttekort voor het gewas optreedt.

Bij droge zandgronden is het belangrijk om de organische stof op peil te houden. Dan blijft het vochtgebrek namelijk beperkt. Verder moet de bodem goed doorwortelbaar blijven. De gronden zijn vaak zuur. Aandacht vragen het op peil houden van de pH en de voedingsstoffen die gemakkelijk verloren gaan zoals stikstof, kalium en zwavel.

Bij natte zandgronden kunnen de plantenwortels vocht bereiken uit het grondwater. De grondwaterstand wordt vaak kunstmatig beheerd en is daarmee van invloed op het beschikbare vocht. De ondergrond is meestal net zo verdicht als in de droge zandgronden. De ondergrond kan daardoor moeilijk doorwortelbaar zijn voor een gewas.
Een dergelijke storende laag kan ook een veenlaag zijn.
De afwisseling van natte en droge lagen maakt de gronden vaak gevoelig voor verkleven maar ook voor verstuiven onder droge omstandigheden.
Soms is er sprake van afgegraven hoogveen op lemig zand.
Dat heeft tot de zogenoemde veenkoloniale gronden geleid.Naast het organische stofbeheer zijn grondbewerkingen (loswoelen), ontwatering (drainage) en bedekking in het najaar en winter (inzet groenbemesters) van belang voor zandgronden.​

Löss- of leemgronden

Löss- of leemgronden komen vooral voor in Zuid-Limburg. Löss is geelbruin tot bruin van kleur, voelt zacht aan en plakt niet. Löss is door de wind afgezet en heeft een wat roodachtige kleur. De gronden zijn over het algemeen kalkrijk. Daarmee hebben deze bodems overwegend een diepe en open structuur die goed doorwortelbaar is. Het vochtvasthoudend vermogen en de bodemvruchtbaarheid van lössgronden zijn uitstekend. Belangrijkste aandachtspunt op deze gronden is de preventie van erosie. Ondiepe grondbewerking past bij deze gronden omdat erosie zo voorkomen kan worden.

Bronnen
Bokhorst, J. (2006). Bodem onder het landschap. Roodbont uitgeverij. Zutphen. ISBN 90-75280-94-7. 136 p.
Jongmans, A.G., M.W. van den Berg, M.P.W. Sonneveld, G. Peek en R. van den Berg van Saparoea (2012). De landschappen van Nederland; geologie, bodem, landgebruik. Wageningen Academic Publishers.
Koopmans, C.J., J. Bokhorst, C. ter Berg en N. van Eekeren (2012). Bodemsignalen. Praktijkgids voor een vruchtbare bodem. Roodbont Uitgeverij, Zutphen. 96 p.​

Kleigronden

Kleigronden verschillen per regio. De zwaarte van de grond (hoe meer lutum, hoe zwaarder de grond) en het kalkgehalte bepalen de eigenschappen.
Kleigronden in de Flevopolders hebben een bouwvoor die nog vrij arm is aan organische stof. Daardoor kan de bodemstructuur snel verslechteren. Er is dan sprake van poldervaaggronden. De bodemstructuur is bij deze jonge gronden echter wel beter dan bij oude zeekleigronden. De structuur verbetert met gewassen die veel organische stof achterlaten, zoals granen of grasland. Ook groenbemesters, vaste mest en compost verbeteren de structuur. Verder is het tijdstip van de grondbewerking van belang. Grondbewerking in het late najaar, vaak onder natte condities, bepaalt in grote mate de bodemstructuur die wordt verkregen. Deze werkt sterk door in het volgende groeiseizoen.
De oudere zeekleigronden in het zuidwesten en het noorden van Nederland zijn bij voldoende bemesting zeer productief. Toch kennen ook deze gronden problemen. Het organische stofgehalte is in het algemeen laag, lager dan drie procent. Een slechte bodemstructuur is dan het gevolg. Onder de bouwvoor ligt vaak een verdichte laag van ca. 20 cm, een zogenaamde ploegzool. Van nature zijn de kleigronden goed doorwortelbaar. Te zware machines veroorzaken echter verdichting. Door gras- en graangewassen te telen blijft de ondergrond open en een vroege oogst voorkomt verdichting.

Kalkloze kleigrond

In zee- en rivierklei komen kalkloze kleigronden voor. Het zijn in het algemeen zware gronden. In het rivierkleigebied worden ze komkleigronden genoemd. De zwaarte in combinatie met het gebrek aan kalk maakt ze moeilijk bewerkbaar. Daarom zijn deze gronden vooral geschikt voor grasland. Voorzichtigheid met berijden onder (te) natte omstandigheden is een belangrijk aandachtspunt op deze gronden.

Bronnen
Bokhorst, J. (2006). Bodem onder het landschap. Roodbont uitgeverij. Zutphen. ISBN 90-75280-94-7. 136 p.
Jongmans, A.G., M.W. van den Berg, M.P.W. Sonneveld, G. Peek en R. van den Berg van Saparoea (2012). De landschappen van Nederland; geologie, bodem, landgebruik. Wageningen Academic Publishers.
Koopmans, C.J., J. Bokhorst, C. ter Berg en N. van Eekeren (2012). Bodemsignalen. Praktijkgids voor een vruchtbare bodem. Roodbont Uitgeverij, Zutphen. 96 p.

Veengronden

Veengronden kenmerken zich voornamelijk door het hoge organische stofgehalte, van 30 tot 60%. Veengronden komen voornamelijk in West- en Noord-Nederland voor. In het noorden vinden we vaak zand in de ondergrond, en in het westen klei. Soms ligt er een kleidek op het veen. De lage pH en ontwatering zijn kenmerkend voor veengronden. 
Het bodemgebruik van veengronden is vrijwel steeds grasland, met hier en daar groente- of boomteelt en af en toe maïs. Kenmerkend voor veen is dat er vertering plaatsvindt. Enerzijds betekent dit dat er constant stikstof vrijkomt, anderzijds verdwijnt het veen na verloop van tijd door de vertering. Dit kan inklinking en daarmee bodemdaling veroorzaken.

Om dit te voorkomen moet de grondwaterstand hoog gehouden worden, wat het landbouwkundig gebruik beperkt.
Hoe vochtiger de bodem, des te geringer de draagkracht. Daarom vragen veengronden om de juiste machine met beperkt werktuiggewicht en brede banden met lagere bandenspanning (1 bar). Ook kan ingezet worden op onderwaterdrainage. Verschillende onderzoeken laten zien dat de draagkracht met onderwaterdrainage toeneemt. Ook zorgt zand voor een verbetering van de draagkracht. Klei kan de draagkracht juist verminderen.

Bronnen:
Bokhorst, J. (2006). Bodem onder het landschap. Roodbont uitgeverij. Zutphen. ISBN 90-75280-94-7. 136 p.
Eekeren, N. van en B. Philipsen (2014). Goed bodembeheer op veen boert beter. WUR Livestock Research, Veenweide Innovatiecentrum, PPP Agroadvies en Louis Bolk Instituut Publ. Nr. 2014-005-LbD. 20p. www.louisbolk.nl.
Jongmans, A.G., M.W. van den Berg, M.P.W. Sonneveld, G. Peek en R. van den Berg van Saparoea (2012). De landschappen van Nederland; geologie, bodem, landgebruik. Wageningen Academic Publishers.
Koopmans, C.J., J. Bokhorst, C. ter Berg en N. van Eekeren (2012). Bodemsignalen. Praktijkgids voor een vruchtbare bodem. Roodbont Uitgeverij, Zutphen. 96 p.

Related articles