Jubileum-editie Topkuil krijgt Flevolandse winnaar

De familie Van Aart van Edelweisz Dairy uit Rutten winnaar geworden van de tiende editie van de Topkuil-competitie. Vader Frans en zoon Frans en Marijn van Aart bewezen dat het ook op de Flevolandse klei mogelijk een topkuil te maken met voldoende structuur en eiwit. De andere finalisten waren Bert en Guus Mensink uit Dedemsvaart (2e prijs) en VOF van Eck uit Schalwijk (3e prijs). Op beide bedrijven was een gedeelde kunstmestgift een van de basis-ingrediënten voor hun topkuil. De prijzen werden eerder deze maand uitgereikt tijdens het jaarlijkse Topkuil-event, deze keer in het Achterhoekse Hummelo.

Zelfs bloemenmengsel in kuildek
Luuk Maas, jurylid Topkuil, roemt in het juryrapport de toekomstvisie van de familie van Aart. Op het bedrijf is veel aandacht voor nieuwe ontwikkelingen, waaronder het vergroten van de biodiversiteit. Naast het toepassen van grasklaver experimenteert de familie met het inzaaien van kruidenrijk grasland en heeft het bedrijf verschillende bloemrijke akkerranden. In het zanddek op de kuil is zelfs een bloemenmengsel ingezaaid. „Dat hadden we als jury nog nergens gezien”, vertelde Maas.

Geen plekje broei
De tweede plaats was voor de broers Bert en Guus Mensink uit Dedemsvaart. „In de kuil van de gebroeders Mensink is werkelijk geen plekje broei te vinden”, aldus Maas. Om een snellere hergroei te stimuleren kiezen de broers voor een maaihoogte van 8 tot 9 centimeter. De jury was onder de indruk van de uitgekiende strategie rond het uitrijden van de mest, waardoor de loonwerker nooit halverwege het perceel moet draaien met de tank.

Betonblokken op de kuil bij uitkuilen
De derde plaats was voor de familie van Eck uit. De familie van Eck slaagde erin, om met een rijkuil door te dringen tot de finale. „Een bijzondere prestatie”, aldus de jury. De familie doet er alles aan de kanten van de kuil zo strak mogelijk te krijgen en te houden. Zo leggen ze bij het uitkuilen betonblokken op de kuil om extra druk te houden aan de voorkant van de kuil. Ondanks de goede resultaten gaf het kleine temperatuurverschil tussen de randen en de rest van de kuil de doorslag bij het bepalen van de uitslag van deze competitie.

Workshop ‘Voorkom verdichting, verlaag de spanning!’
Voorafgaand aan de prijsuitreiking waren er vanuit de Topkuilpartners diverse workshops. Namens OCI zette bodem- en bemestingsadviseur Anna Zwijnenburg met de schop in de grond op een rijtje hoe je bodemverdichting kunt herkennen en wat je simpelweg zelf al kunt doen om je bodem ‘open’ te houden zodat je een optimale aanvoer van voedingsstoffen kunt waarborgen. Een samenvatting van de workshop kunt u zien in de video ‘Een kluit kan heel veel vertellen over de bodemconditie’.

Topkuil is een jaarlijks terugkerend competitie-element waarbij gezocht wordt naar de maker van de beste voorjaarkuil. Topkuil werd dit jaar voor de tiende achtereenvolgende jaar ​georganiseerd door Agrio uitgeverij samen met haar Topkuilpartners OCI, Eurofins, Beter Ruwvoer, Plantum en Reesink.

Bron: Agrio / Melkvee.nl, OCI / NutriNorm.nl

Overbemesting wintertarwe, aardappelen en uien mei 2021

Op dit moment, half mei, zijn alle hoofdgewassen gezaaid en geplant en voorzien van een basisbemesting met organische mest en/of kunstmest. De eerste gewassen zijn zelfs al zo ver dat ze toe zijn aan de overbemesting.

Wintertarwe
De percelen die op dit moment in stadium F7 (2e knoop) zitten, zijn toe aan een aanvullende stikstofbemesting. Op zand- en lössgrond is dit vanwege arbeidsefficiënte ook vaak tevens de laatste gift. Geef, afhankelijk van de opbrengstverwachting en verwachte nalevering door de grond, 150-250 KAS aan wintertarwe op zand. Voor klei en löss geldt een adviesgift tot maximaal 300 kg KAS per hectare.

Aardappelen
In aardappelen op zandgrond is het meer en meer de tendens de eerste stikstofgift te beperken zodat ook de loofgroei wordt beperkt. De uiteindelijke gift is uiteraard mede afhankelijk van de gegeven hoeveelheid organische mest. Voor een volledige ontwikkeling heeft het gewas 120-150 kg stikstof nodig. Is er 40m3 rundveedrijfmest (gehalten 4 N/1,3 P /5 K) gegeven, dan beschikt het gewas al over circa 80 kg direct opneembaar ammonium. Er is dan aanvullend nog 40 – 70 kg N nodig. In het verleden werden vaak hogere giften organische mest gegeven en vervolgens ook nog eens 300-400 KAS bij de start. Dit gaf een explosie aan loof.

Het huidige advies is dan ook de eerste gift te beperken en wel tijdig een 2e gift te geven die dan meer ten goede komt aan de knolgroei van de aardappelen. Een goede startgift is derhalve circa 50 kg N/ha, gevolgd door een 2e gift van 40-50 kg N/ha na begin knolzetting. Geef zodra de knolletjes circa 1-1,5 cm groot zijn. Dit is gemiddeld 3 weken na opkomst (eerste helft juni).
Afhankelijk van stand, perceel, voorvrucht kan zo nodig nog een laatste gift van 0-40 kg N/ha worden gegeven in de tweede helft juni.

Door de grote verschillen in gehalten van drijfmest en nalevering van stikstof uit de grond is het verstandig voor enkele percelen te kiezen voor een vorm van gewas- en of grondmeting. Dit kan bijvoorbeeld met eigen bladsapmeting of via Nova Crop Control, bijmestadvies (grondmonster) via o.a. Eurofins of via metingen met een sensorsysteem op de trekker/spuit. Houd vooral ook rekening met nalevering uit groenbemesters of gras voorvrucht.

Uien
Uien hebben bij de start beperkt stikstof nodig. De totaalgift bedraagt ca. 100-120 kg N.  Hogere giften kunnen ten koste gaan van de kwaliteit (o.a. hardheid). Wacht met een aanvullende gift tot begin bolling, of uiterlijk tot 1 juni.

Bron: Delphy

Het beheer van koolstof om de bodem te verrijken en het klimaat te helpen

Koolstof kan organisch zijn, geproduceerd door levende organismen, of anorganisch, afkomstig van geologische stromen. In bodems bevindt organische koolstof zich in een dynamisch evenwicht tussen de input van plantenresten en dierlijk afval en de verliezen als gevolg van de ontbinding of oogst ervan.

De functies van koolstof zijn essentieel:

  • het verhogen van de vruchtbaarheid van de bodem
  • het verminderen van erosie
  • het elimineren van waterverontreinigende stoffen
  • het verrijken van de biodiversiteit en het verzachten van de klimaatverandering

In het laatste geval geldt dat hoe langer koolstof in de bodem opgeslagen blijft, hoe minder het de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer verhoogt.

Er zijn twee complementaire strategieën om zowel de bodem als het klimaat te beïnvloeden.

  • De eerste is om het organische stofgehalte te verhogen door geen grondbewerking meer toe te passen, gewasresten effectiever te beheren en een humusbalans uit te voeren.
  • De tweede strategie is om zoveel mogelijk van de bodem te bedekken met planten om de beschikbare fotosynthese te verhogen, door intercropping, zaaien onder bedekking of het toepassen van agroforestry.

Strooitabellen

Na het strooien

Maak de kunstmeststrooier na gebruik direct grondig schoon, met name rondom de doseeropening. Kunstmeststoffen bestaan grotendeels uit zouten. Deze kunnen corrosie veroorzaken aan onbeschermde metalen (en aan onbeschermd beton). Laat nooit meststoffen opgeslagen liggen in de strooier na het strooien. Het langdurig bewaren van meststoffen in de strooier kan ernstige schade aan de strooier veroorzaken.
De kunstmeststrooier kan het beste worden beschermd door deze na gebruik schoon te maken met water en zeep. Daarnaast moet de strooier vochtvrij gestald worden.
Bij het winterklaar maken van de kunstmeststrooier moet u alles nog eens goed doorsmeren met de vetpomp. De onderdelen die gevoelig zijn voor roest moet u inspuiten of insmeren met plantaardige olie. Zet de kunstmeststrooier met ingeschoven cilinders weg, zodat de cilinderstang wordt beschermd tegen roest. Raadpleeg de handleiding van uw strooier voor informatie over het juist onderhoud van uw strooier.

Bron
Turenhout, 2014.

Tijdens het strooien

Naast een goede voorbereiding is het belangrijk om tijdens het strooien alert te blijven en correct te handelen. Een juiste bediening van de strooier is hierbij van groot belang.

Het is belangrijk om de volgende punten te controleren tijdens het strooien:

  • Hefhoogte: bij aanvang is het belangrijk om de hefhoogte te controleren op het perceel en waar nodig bij te stellen volgens de instructies van de fabrikant. De hefhoogte moet ook tijdens het strooien gecontroleerd worden. Door insporen kan de strooier lager komen te hangen. Werk altijd op een draagkrachtige grond zonder spinnende wielen.
    Naarmate de strooier leger wordt tijdens het strooien komt deze hoger te hangen. Wanneer de strooier hoger komt te hangen, dan gaat deze breder strooien.
    Als de strooier lager komt te hangen wordt de werkbreedte kleiner, waardoor er niet meer voldoende overlap is.
  • Toerental: het aftakastoerental moet tijdens het strooien gelijk blijven;
  • Werkbreedte en overlap: rijd op de juiste werkbreedte en controleer de overlap. Te breed strooien komt de overlap niet ten goede. Breder rijden geeft gaten in het strooibeeld wat kan leiden tot strooibanen. Bij een grote overlap worden er te veel meststoffen verbruikt en worden extra kosten gemaakt.
  • Omgevingsfactoren: tijdens het strooien kunnen de omgevingsfactoren veranderen. Controleer daarom regelmatig de omgevingsfactoren tijdens het strooien.

Kopakker en geren strooien

Het strooien van de kopakker geeft vaak problemen bij het strooien van meststoffen. Hierdoor liggen er op de kopakker vaak te veel of te weinig meststoffen en wordt er niet efficiënt bemest.
De oorzaak hiervan ligt bij het in- en uitschakelen van de strooier op de kopakker. Hierbij worden er nog veel fouten gemaakt, omdat dit schakelpunt voor agrariërs vaak lastig te bepalen is.
Bij het rijden vanaf de kopakker wordt de strooier vaak te vroeg ingeschakeld, waardoor overbemesting ontstaat. Bij het rijden naar de kopakker toe wordt de strooier juist vaak te vroeg uitgezet, waardoor de kopakker onderbemest wordt. In de afbeelding wordt duidelijk dat het inschakelen① veel later nodig is dan het uitschakelen ② van de strooier.
Het schakelpunt kan per merk en meststof sterk verschillen. Kijk daarom eerst goed in de handleiding welk schakelpunt wordt aanbevolen. Dit probleem kan worden voorkomen door de strooier automatisch in- en uit te laten schakelen met behulp van GPS.
Afbeelding 16: Het aan- ① en uitschakelen ② van de strooier op de kopakker.
Net als bij het strooien van kopakkers worden geren vaak niet efficiënt gestrooid. Bij het strooien van geren komt meestal overbemesting voor, doordat er te breed gestrooid wordt. Dit kan voorkomen worden door de aanvoer aan één zijde af te sluiten of in secties te strooien. ​

Bronnen:
​Bogballe, 2014.
Roelofs, 2014.

Voor het strooien

Een goede voorbereiding is cruciaal voor het bereiken van een goed strooibeeld. Een goede kwaliteit meststoffen en een juist afgestelde strooier spelen hierbij een belangrijke rol. Een essentieel onderdeel van een goede voorbereiding is het bestuderen van de handleiding van de strooier.

Ongeacht de meststof die gestrooid wordt, dienen de instellingen van de strooier te worden afgestemd op de gewenste strooibreedte en dosis. De onderstaande richtlijnen zorgen voor een efficiënt strooiproces:

  • Controleer de slijtende delen zoals schoepen en schijven;
  • Check de (weers-)omstandigheden en controleer of deze gunstig zijn (niet strooien bij windkracht 3 of hoger volgens de schaal van Beaufort, niet strooien bij windvlagen).
  • Bepaal de meststof en doe een afdraaiproef. Hierbij is het belangrijk dat u een product gebruikt dat geschikt is voor de gewenste strooibreedte;
  • Bepaal de te verstrooien dosis en werkbreedte;
  • Zorg dat de strooier goed achter de trekker hangt (conform instructies fabrikant);
  • Let op de kwaliteit en fysieke eigenschappen van de minerale meststof;
  • Zoek de juiste strooitabel;
  • Stel de strooier af conform de strooitabel;
  • Controleer of de machine juist functioneert;
  • Controleer het strooibeeld door een strooiertest uit te voeren;
  • Stel de strooier waar nodig bij.

Deze richtlijnen zijn tevens verwerkt in een checklist.

Aanbouw strooier

Om een nauwkeurig strooiresultaat te behalen is een juiste montage achter de trekker belangrijk. Hierbij zijn de volgende aandachtspunten van belang:

  • Bandenspanning trekker: de druk van de achterbanden moet gelijk zijn, zodat de strooier horizontaal/waterpas achter de trekker hangt;
  • Stabilisatiestangen: de stabilisatiestangen van de hefinrichting moeten zo zijn afgesteld dat de kunstmeststrooier ongeveer 1,5 centimeter van links naar rechts kan bewegen;
  • Waterpas: de kunstmeststrooier moet volledig waterpas hangen vanaf de achterzijde van de trekker. Dit kunt u controleren door gebruik te maken van een waterpas. Wanneer de strooier niet waterpas hangt, moet u de hefstangen verstellen. Zorg ervoor dat de trekker op een gelijke ondergrond staat, bij het waterpas stellen van de strooier.
    De stand vanaf de zijkant gezien is tevens belangrijk. De kunstmeststrooier kan voorover of achterover worden gesteld door het verstellen van de topstang. Meestal moet de kunstmeststrooier horizontaal hangen, maar er zijn enkele uitzonderingen. Raadpleeg de handleiding van uw strooier voor de juiste strooierstand.
    Maak bij voorkeur gebruik van een mechanische topstang, zodat instellingen niet snel kunnen veranderen.
  •  Hoogte: de juiste hoogte van de kunstmeststrooier wordt beschreven in de strooitabel of in de handleiding van de strooier. De hoogte van de strooischijf boven het gewas (of de grond) is hierbij maatgevend. Controleer de hoogte van de kunstmeststrooier ook eens in beladen toestand.

Controleren strooier

Voor het strooien moet u de volgende onderdelen controleren:

  • Strooischoepen en strooischijven: deze moeten vervangen worden bij slijtage en/of gaten. Door de kunstmestkorrels slijten de strooischoepen en schijven. De schoepen kunnen fors beschadigd of zelfs doorgesleten zijn (zie afbeelding 15). Hierdoor kan een gat in de schoep ontstaan, waardoor de meststof op de verkeerde plaats de schijf verlaat. Dit leidt tot een afwijkend strooibeeld;
  • Lagers: controleer de lagers en vervang deze bij speling;
  • Doseeropeningen: controleer of beide doseeropeningen even groot zijn. Dit kunt u bijvoorbeeld controleren met een bout van 10 -12 mm;
  • Aftakas: controleer lagers en vervang deze bij te veel speling. De as moet zonder weerstand in en uit kunnen schuiven en de bescherming moet in orde zijn. Smeer de as regelmatig (zie afbeelding);
  • Verstelmogelijkheden: deze moeten gangbaar zijn. Waar nodig inspuiten met kruipolie of invetten;
  • Indicaties: deze moeten leesbaar zijn. Maak ze schoon of vervang waar nodig.

Praktische tips na aanbouw strooier

Na het aanbouwen en controleren van de strooier zijn er nog een aantal belangrijk aandachtpunten die onderdeel zijn van een goede voorbereiding:

  • Controleer het aftakastoerental. Het aantal omwentelingen van de aftakas is namelijk niet gelijk aan het aantal omwentelingen van de strooischijven;
  • Controleer de afgifte per minuut. Dit kunt u doen door een afdraaiproef uit te voeren in de volgende stappen:
    1. Bepaal de afgifte per minuut;
    2. Draai af en weeg de opgevangen hoeveelheid;
    3. Bepaal hoeveel dit afwijkt van de tabel;
    4. Indien nodig controleer de afgifte opnieuw.
    Voor de specifieke instructies raadpleeg de handleiding.

Controleer de rijsnelheid bij aanvang. De werkelijke snelheid kan namelijk afwijken van de aangegeven snelheid op de snelheidsmeter.

De snelheid kunt u als volgt controleren:

1. Bepaal de werkbreedte en gift;
2. Stel de strooier af volgens de juiste strooitabel;
3. Vul de strooier met een gemeten hoeveelheid meststof;
4. Strooi over een bepaalde afstand;
5. Bereken met de hoeveelheid meststof en de gereden afstand de snelheid.
Voorbeeld: De werkbreedte is 10 meter en de gift 300 kg/ha. De strooier is gevuld met 30 kilogram meststof. Deze wordt verstrooid over een afstand van 100 meter. Bij een lege strooier is de snelheid correct, namelijk 300 kg/ha : 1/10 hectare = 30 kg.
Deze methode is alleen betrouwbaar als de afgifte per minuut juist is.

  • Zorg dat de kuip altijd droog en schoon is bij het vullen van de strooier;
  • Dek de strooier na het vullen altijd af met een afdekzeil. Dit voorkomt dat vuil, stenen en modder de meststof vervuilen of strooier aantasten;
  • Vermijd het rijden van lange afstanden met een volle strooier, hierdoor wordt de meststof samengedrukt.​

Bron
Korver, 2014.
Schriek R. v., 2012.
Roelofs, 2010.
Oene, 2014.

Aanschaf van de machine

Het is belangrijk om bij aanschaf van een kunstmeststrooier eerst te bedenken op welke werkbreedte u wilt strooien. De keuze van de werkbreedte kunt u baseren op de perceelsbreedte die het meest voorkomt. De gewenste werkbreedtes moet compleet zijn in de strooitabellen. Hierbij is het ook belangrijk om de kijken naar de meststof die u regelmatig strooit.
Vervolgens moet u de kuipinhoud bepalen die afhankelijk is van uw bedrijfsgrootte.

Naast de werkbreedte en kuipinhoud zijn de volgende aspecten belangrijk bij het aanschaffen van een kunstmeststrooier:

  • Bedieningsgemak en onderhoud: de bediening moet eenvoudig en gemakkelijk zijn. Bovendien moeten onderdelen corrosiearm zijn bij frequent gebruik. Smeernippels moeten gemakkelijk bereikbaar zijn en de strooier moet makkelijk schoon te maken zijn. Zorg voor een Nederlandse handleiding waarin goed staat uitgelegd hoe de strooier het beste afgesteld kan worden;
  • Vulhoogte: de vulhoogte is zowel belangrijk bij het gebruik van zakgoed als bij een kunstmestsilo. De ruimte onder de silo is vaak beperkt en bij het gebruik van zakgoed mag er niet te hoog getild te worden. Bij het vullen van een kunstmeststrooier is het ook van belang dat u de hoeveelheid in de strooier kan aflezen;
  • Mogelijkheid tot afdraaiproef: deze dient ter controle van de kunstmestgift. Het meest praktisch is als er geen demontage van onderdelen hoeft plaats te vinden;
  • Verdeelnauwkeurigheid: deze wordt uitgedrukt in de variatiecoëfficiënt en kan gemeten worden door een strooiertest uit te voeren. Naast de variatiecoëfficiënt is ook de maximale afwijking van belang. De variatiecoëfficiënt is de waarde voor de verdeling van de kunstmestkorrels. Echter de variatiecoëfficiënt is ook sterk afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte meststof. Een variatiecoëfficiënt hoger dan 15% is niet acceptabel;
  • Elektronische meet- en regelsystemen: veel kunstmeststrooiers zijn uitgerust met elektronische meet- en regelsystemen voor een nauwkeurige verdeling van minerale meststoffen. Denk hierbij aan systemen die tijdens het strooien de stand van de doseerschuif regelt. De hoeveelheid van de meststof wordt aangepast aan de rijsnelheid, zodat de dosering gelijk blijft. Een elektronisch meet- en regelsysteem is goed te combineren met GPS. Deze systemen zullen in de toekomst een belangrijke rol spelen bij het efficiënt toedienen van minerale meststoffen;
  • GPS: tegenwoordig kunnen vrijwel alle nieuwe strooiers aangesloten worden op de gangbare GPS systemen. Denk bij aanschaf van een strooier goed na welke systemen u op termijn en in de toekomst wilt gebruiken;
  • Kantstrooien: de meeste strooiers zijn voorzien van een systeem om perceelkanten nauwkeurig te strooien. De afgelopen jaren werden er door fabrikanten diverse systemen op de markt gebracht. Belangrijk hierbij is dat de bediening eenvoudig is en er bij voorkeur geen demontage- en montagehandelingen nodig zijn;
  • Trekhefvermogen: let bij het aanschaffen van een strooier dat de trekker die gebruikt wordt bij het strooien voldoende hefvermogen heeft. Het gewicht van de strooier met meststoffen is hierbij bepalend.

Aandachtspunten tweedehands strooier

Bij aanschaf van een tweedehands strooier zijn er extra zaken waar gelet op moet worden:

  • Strooischijven en schoepen: controleer in hoeverre de schoepen versleten zijn. Hoe korter de schoep, hoe kleiner de werkbreedte;
  • Lagers: bij een gebruikte strooier dienen de lagers van de schijven vrij van speling te zijn;
  • Handleiding: controleer of de handleiding aanwezig is. Is dit niet het geval, dan is het belangrijk om na te gaan of de handleiding op internet te verkrijgen is;
  • Onderdelen en accessoires: zorg altijd dat de benodigde onderdelen en accessoires bij de machines geleverd worden. Denk hierbij aan schijven en schoepen maar ook accessoires die nodig zijn bij kantstrooien;
  • Strooitabellen: controleer of de strooitabellen beschikbaar en up-to-date zijn;
  • Strooiertest: na aankoop van een strooier is het aan te raden een strooiertest uit te voeren. ​

Bron
Blanken, Middelkoop, Ouweltjes, Remmelink, & Wemmenhove, Handboek melkveehouderij, 2012.
Berg, 2013.
Broek, Kunstmeststrooiers: afstelling is alles, 2008.

Precisiebemesting

De gewasopbrengst is sterk afhankelijk van de meststoffenverdeling. Een kleine afwijking kan al leiden tot opbrengstverlies. Hiernaast is het belangrijk voor het milieu om nauwkeurig met meststoffen om te gaan.

Met het oog op de strengere wordende wetgeving is het belangrijk zo efficiënt mogelijk te strooien. Een belangrijke factor hierbij is het toepassen van precisiebemesting. De meerwaarde van precisiebemesting is dat de snelheid en werkbreedte gecontroleerd kunnen worden. Daarnaast kunnen meststoffen plaatsspecifiek toegepast worden. Hierdoor kan er een efficiëntere benutting gerealiseerd worden. Dit brengt veel voordelen met zich mee. Zo stijgt de kwaliteit van de gewassen, wordt de opbrengst hoger en heeft dit een positieve invloed op de ziekte- en onkruiddruk.

Bij precisielandbouw wordt er gebruik gemaakt van geavanceerde apparatuur en informatietechnologie. De gewenste precisie kan per bedrijf verschillen, omdat eerst gekeken moet worden naar de mogelijkheden die er zijn binnen een bedrijf en welke gewassen er geteeld worden. Precisie is namelijk anders op een groot landbouwbedrijf met extensieve gewassen, dan een klein landbouwbedrijf met intensieve gewassen.

GPS (Global Positioning System)

Precisiebemesting kan al eenvoudig worden toegepast door gebruik te maken van GPS.
Hierbij zijn er verschillende nauwkeurigheidsniveaus mogelijk zijn. Om GPS te kunnen toepassen voor landbouwdoeleinden, is een correctiesignaal nodig.


Overzicht nauwkeurigheid GPS-systemen met / zonder correctiesignaal
GPS met correctiesignaalNauwkeurigheid
GPS zonder correctie500 tot 1500 cm (niet geschikt voor landbouwtoepassing)
GPS met EGNOS correctie100 tot 300 cm
GPS met ‘Differential correctie’ (DGPS)10 tot 30 cm
GPS met RTK correctie1 tot 2 cm

Bij het toepassen van minerale meststoffen is een correctiesignaal van DGPS met een nauwkeurigheid van 10 tot 30 cm al geschikt. Dit systeem in combinatie met een rechtrij-systeem is de basis van precisiebemesting. Hierbij stuurt de chauffeur zelf maar wordt hij geholpen door een stuurhulp om het juiste rijspoor te volgen. Hierbij kan gekozen worden uit een goedkopere stuurhulp met alleen lampjes of een scherm met richting indicator
Een volgende stap in precisiebemesting is het snelheidsafhankelijk strooien van meststoffen. Bij het hoogste niveau van precisiebemesting is het variabel toedienen van minerale meststoffen met behulp van sensoren en taakkaarten.

Taakkaarten

In een perceel kunnen veel verschillen voorkomen in bijvoorbeeld waterhuishouding, zuurtegraad en bodemvruchtbaarheid. Door gebruik te maken van meerdere data van bodemsensors, gewassensors en opbrengstmetingen kan er een goed beeld van de bodem- en gewastoestand worden verkregen. Door al deze data te koppelen naar taakkaarten kan er nog specifieker worden bemest. Afbeelding 32 bevat een voorbeeld van een taakkaart. Wanneer alleen gebruik wordt gemaakt van een gewassensor, hoeft het niet altijd zo te zijn dat een ongezonde plant een stikstofgebrek heeft. Er kunnen namelijk meerdere oorzaken zijn. Neem daarom altijd eerst bodemmonsters.
De volgende stappen moeten doorlopen worden bij het maken van een taakkaart:

  1. Inmeten perceel;
  2. Invoeren informatie (verkregen door sensors);
  3. Waarde toekennen aan gegevens;
  4. Maken van de kaart;
  5. Terugkoppelen van gegevens.

Het gebruik van taakkaarten staat nu nog in de kinderschoenen, maar zal in de toekomst een belangrijke rol gaan vervullen. Er zullen veel onderzoeken nodig zijn om gegevens te vertalen naar de juiste acties en daarnaast zijn er betere en toegankelijkere sensoren nodig om goede taakkaarten te kunnen maken.

Gewassensoren

Vaak wordt een perceel als uniform beschouwd. Hierdoor is de bemesting op gemiddelde behoeftes van het gewas gebaseerd. Bij het strooien van meststoffen kan er gebruik worden gemaakt van gewassenoren, waarbij de variatie binnen een perceel gemeten kan worden en daarop de bemesting kan worden afgestemd. Hierbij worden alleen de metingen gebruikt die zijn verkregen door de gewasreflectie. Na deze gewasreflectie volgt er een berekende vegetatie-index die iets vertelt over de vitaliteit van een plant.
Er zijn twee vormen van gewassensoren te onderscheiden, namelijk:

  • Remote sensing: waarnemen van een grote afstand met satellieten of een vliegtuig;
  • Nabij sensing: waarnemen van een kleine afstand met bijvoorbeeld sensoren gemonteerd op de trekker of werktuig.

Als er bij remote sensing gebruik wordt gemaakt van satellieten, dan kunnen er geen gegevens worden opgevraagd bij bewolkt weer. Bij een vliegtuig dat onder bewolking vliegt is dit wel mogelijk.
Met de beelden die zijn verkregen door remote sensing, kan er informatie worden ingewonnen. Met deze informatie kan er een taakkaart van een perceel worden gemaakt.
Bij nabij sensing worden passieve of actieve sensors gebruikt die in staat zijn om de gewasgezondheid te meten en berekenen. Hierdoor kan er tijdens het bemesten meteen worden ingespeeld op de gewasbehoefte. Een actieve sensor heeft als voordeel dat er ook in het donker gemeten kan worden. Bij een passieve sensor is dit niet mogelijk, omdat deze geen eigen lichtbron heeft. Bij nieuwe kunstmeststrooiers is het al mogelijk om de kunstmestgift variabel te toe dienen met de sensorwaarden die verkregen zijn. Nabij sensing kan ook worden gebruikt om alleen strooikaarten te maken die naderhand door de computer van de kunstmeststrooier ingelezen kunnen worden. Om hierbij de positie te kunnen bepalen maakt de terminal van de kunstmeststrooier verbinding met het GPS-systeem van de trekker.

Sectie strooien

Naast variabel strooien kunnen moderne kunstmeststrooiers al secties uitschakelen voor verschillende werkbreedtes. Met deze techniek wordt overlap voorkomen en blijft u binnen de perceelgrenzen. De beperking hierbij is dat de secties minimaal twee meter breed zijn, waardoor overlap bij een geer nooit helemaal te vermijden is.

Bron
Groenkennisnet, 2012.
Kennisakker.
Krebbers, 2008.
Kverneland Group, 2014.
Sonsbeek, 2012.

Kantstrooien

Wet- en regelgeving

Minerale meststoffen zijn schadelijk voor waterorganismen. Daarom moet er voorkomen worden dat meststoffen in oppervlaktewater terecht komen. Meststoffen in oppervlaktewater zijn namelijk schadelijk voor waterorganismen. Het is belangrijk om een goed afgestelde strooier met kantstrooi-inrichting of nauwkeurige doseerapparatuur te hebben. Het morsen van meststoffen moet zoveel mogelijk voorkomen worden.
Bij het strooien van meststoffen kan het voorkomen dat een klein deel van de meststoffen in aangrenzend oppervlaktewater terecht komt. Meststoffen die in oppervlaktewater terecht komen zorgen voor een verontreiniging van het water. Om dit zoveel mogelijk tegen te gaan is in 2000 het ‘Lozingenbesluit open teelt en veehouderij’ van kracht gegaan. Dit besluit bevat maatregelen om deze verontreiniging tegen te gaan. Sinds 1 januari 2013 is de wet- en regelgeving rondom kantstrooien opgenomen in het ‘Activiteitenbesluit Milieubeheer’. Zo mogen er geen meststoffen worden toegepast in een teeltvrije zone met een nabije ligging aan oppervlaktewater. Bij het toepassen van korrelmeststoffen moet in de zone direct naast de teeltvrije zone gebruik gemaakt worden van een kantstrooivoorziening.

Kantspuiten bij vloeibare meststoffen

Bij het spuiten van vloeibare meststoffen kan de perceelsrand zeer precies worden bemest. Het kantspuiten van vloeibare meststoffen is dan ook aanzienlijk eenvoudiger dan het kantstrooien bij korrelmeststoffen.
Tijdens het spuiten van de perceelskant mogen geen vloeibare meststoffen in oppervlaktewater terecht komen. Bij het toedienen van bladmeststoffen naast oppervlaktewater is het verplicht om kantdoppen (driftarme spuitdoppen) te gebruiken naast de teeltvrije zone. Daarnaast mogen de spuitdoppen niet hoger dan 50 cm boven het gewas of grond zijn. Bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s mag er niet worden gespoten.
De spuit mag gevuld worden vanuit het oppervlaktewater, mits er gebruik wordt gemaakt van een buffervat of terugslagklep.

Methodes van kantstrooien

Er zijn twee manieren om een perceelsrand te strooien. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen:

  • Kant af strooien;
  • Kant toe strooien.

Kant af strooien

Bij ‘kant af strooien’ wordt het perceel vanaf de perceelsrand gestrooid. Deze methode wordt geadviseerd in de basisbemesting, omdat er een beter strooibeeld gerealiseerd kan worden dan bij ‘kan toe strooien’. Bij ‘kant af strooien’ kan er kort langs de perceelsrand worden gereden, waarbij de laatste meters voor de perceelrand goed bemest kunnen worden.
Van de kant af strooien gebeurt doorgaans met behulp van een ketsplaat.
Bij een tweeschijvenstrooier wordt één uitstroomopening (toevoer van de buitenste schijf) afgesloten. Bij een hydraulische strooier is het mogelijk om de strooier schuin te stellen en de buitenste zijde af te sluiten.

Kant toe strooien

Bij ‘kant toe strooien’ wordt vanuit het perceel naar de kant gestrooid. Deze methode wordt vaak in de bijbemesting toegepast, omdat er zo in de spuitsporen gereden kan worden. Er wordt dan op de halve werkbreedte van de perceelskant gereden. De verschillende strooierfabrikanten maken gebruik van diverse systemen voor ‘kant toe te strooien’. Deze systemen werken in het algemeen minder goed dan bij ‘kant af strooien’. Een groot nadeel van ‘kant toe strooien’ is dat er aan de perceelsrand niet voldoende bemest kan worden. De laatste meters van het perceel krijgen doorgaans te weinig meststoffen.

Bij het kant toe strooien kunt u bij moderne kunstmeststrooier kiezen uit zowel opbrengst-georiënteerd als milieu-georiënteerd strooien. Het verschil tussen beiden systemen is dat bij opbrengst-georiënteerd kantstrooien meer meststoffen over de rand van het perceel wordt gestrooid. Hierdoor krijgen de laatste meters van de perceelsrand meer meststoffen dan bij milieu-georiënteerd grensstrooien. Wanneer u langs sloten strooit, dan moet u juist zorgen voor zo min mogelijk emissie van meststoffen in sloten en gebruik maken van het milieu-georiënteerd strooien.

Kantstrooisystemen

Om perceelranden te kunnen strooien zijn tegenwoordig alle nieuwe strooiers uitgerust met kantstrooisystemen of accessoires. De verschillende systemen van stooierfabrikanten zijn vaak vergelijkbaar met elkaar. De volgende systemen zijn het meest gangbaar:

  • Kantstrooipijp;
  • Ketsplaat;
  • Schuinstel cilinder;
  • Kantstrooischoepen;
  • Geleidebanen.

Kantstrooipijp

Bij een pendelstrooier kan er gebruik worden gemaakt van een kantstrooipijp, zodat voorkomen wordt dat de meststoffen in oppervlaktewater terecht komen. Een groot nadeel van dit systeem is dat er na het strooien van de perceelrand een demontage moet plaatsvinden van de kantstrooipijp en een montage van de gewone strooipijp.

Ketsplaat

De kantstrooiplaat is één van de eenvoudigste systemen, omdat er alleen een ketsplaat op de strooier gemonteerd hoeft te worden. Dit systeem wordt gebruikt bij het ‘kant af strooien’. Doorgaans alle pendelstrooiers zijn uitgerust met dit systeem. Een nadeel bij oudere pendelstrooiers is dat de plaat ge(de)monteert moet worden.
Er zijn ook diverse tweeschijvenstrooiers die uitgerust zijn met een ketsplaat.

Een voordeel bij nieuwe strooiers is dat deze uitgerust zijn met een hydraulische kantstrooiplaat. In dit geval is er geen handmatige (de)montage meer nodig. Het nadeel van dit systeem is dat de korrels vaak knappen op de ketsplaat. Hierdoor vallen veel korrels ter hoogte van de ketsplaat meteen op de grond. Op deze plek wordt er dan overbemest.

Schuinstel cilinder

Bij het strooien vanaf het spuitspoor kan de strooibaan begrensd worden door de strooier schuin te hangen. Een cilinder zorgt ervoor dat de strooier aan één kant wordt verhoogd of verlaagd. Dit systeem kan gebruikt worden bij diverse pendel- en tweeschijvenstrooiers. Een voordeel van dit systeem is dat het eenvoudig vanuit de trekkercabine te bedienen is en er geen demontage- en montagehandelingen nodig zijn.
Het nadeel bij dit systeem is dat er geen goede aansluiting is met de volgende werkgang wanneer er breed wordt gestrooid.

Kantstrooischoepen

Bij een aantal strooiermerken is de strooischijf uitgerust met een kantschoep voor kantstrooien. Er zijn systemen waarbij de uitstroomtrechter zich verplaatst en de meststof hierdoor voor de kantschoep valt.
Ook bestaan er geïntegreerde kantstrooisystemen. Bij deze systemen wordt de invoerschoepen verdraaid, waardoor de meststoffen naar de kleinere kantstrooischoepen wordt geleid. Hierbij is het tevens mogelijk om de strooihoeveelheid bij kantstrooien te reduceren. Beide systemen kunnen elektronisch vanuit de trekker bediend worden.

Geleidebanen

Enkele strooierfabrikanten van tweeschijvenstrooiers maken gebruik van een systeem waarbij gebogen ‘lamellen’ ervoor zorgen dat de meststof wordt verdeeld aan de rand van het perceel. Dit systeem wordt toegepast bij het ‘kant toe strooien’. De lamellen buigen de baan van de korrels af waardoor deze minder ver gestrooid wordt. Afhankelijk van het type strooier kan het systeem hydraulisch of mechanisch naar beneden geklapt worden.

Aandachtspunten kantstrooien

Er zijn een aantal belangrijke aandachtspunten om goede resultaten te bereiken met kantstrooien:

  • Lees voor het kantstrooien de handleiding van de strooier met betrekking tot kantstrooien. Hierin staat vaak veel informatie hoe het systeem werkt en gebruikt dient te worden;
  • Wijzig na het strooien van de perceelsranden de strooier van kantstrooien naar gewoon strooien.

Bron
Agripress, 2010.
Amazone
Berg, 2013
Blanken, 2012
Broek, Kunstmeststrooiers: afstelling is alles, 2008.
Hoving, 2012.
Korver, 2014.
Kverneland Group, 2014.
Rijkwaterstaat.
Roelofs, 2014.
Turenhout, 2014.
Vicon.

Laat uw strooier eens in de drie jaar testen

​​Als de kunstmeststrooier precies wordt afgesteld volgens de juiste strooitabel zou deze in theorie een correct strooibeeld moeten geven. De praktijk laat echter nog wel eens wat anders zien. Wat zijn de meest voorkomende oorzaken en wat kan er aan gedaan worden?

De meest voorkomende oorzaken zijn te herleiden tot:

  • De gebruikte meststof: de fysieke eigenschappen van een partij minerale meststoffen kan afwijken van de meststoffen waarmee de strooierfabrikant testen heeft uitgevoerd. Hierdoor moet u bij een afwijkende kwaliteit een andere strooitabel gebruiken. Wanneer dit niet gebeurt, dan leggen de kunstmestkorrels in de praktijk een andere baan af, waardoor een afwijkend strooibeeld ontstaat. Als de meststoffen van onvoldoende kwaliteit zijn, is het altijd aan te raden om een strooiertest uit te voeren.
  • De kunstmeststrooier: een foutieve instelling of slijtage aan bepaalde onderdelen van de strooier leiden tot afwijkingen in het strooibeeld in de vorm van strooibanen.Strooibanen zijn pas zichtbaar bij een grote afwijking in het strooibeeld. Wanneer er geen strooibanen zichtbaar zijn betekent dit niet altijd dat de verdeling goed is. Strooibanen in granen en grassen worden meestal pas zichtbaar bij een variatiecoëfficiënt vanaf 25%. Juist vanwege het grote verschil tussen 0 en 25% is het belangrijk regelmatig een strooiertest uit te voeren

Meten= weten
Om te achterhalen of de kunstmeststrooier een correct strooibeeld geeft is het advies de strooier te onderwerpen aan een test. Een strooiertest wordt uitgevoerd door de gestrooide meststoffen op te vangen in opvangbakken, waarvan vervolgens de inhoud gemeten wordt. Bij aanvang van de strooiertest worden eerst de plastic opvangbakken uitgezet over de gehele strooibreedte. Bij het uitzetten van de opvangbakken is het belangrijk dat deze waterpas, in een rechte lijn en op gelijke hoogte 

staan. Voor een optimaal resultaat is het dan ook belangrijk dat de strooiertest wordt uitgevoerd op vlak terrein. De afstand tussen de opvangbakken is afhankelijk van de werkbreedte. Hoe meer opvangbakken er gebruikt worden, hoe betrouwbaarder de strooiertest is.
De inhoud van de opvangbakken wordt verwerkt in een rekenprogramma. De uitkomst hiervan wordt weergeven in een grafiek die het strooibeeld, de variatiecoëfficiënt en maximale afwijking weergeeft.

De variatiecoëfficiënt is de waarde voor de verdeling van de kunstmestkorrels. Deze geeft aan hoeveel het strooibeeld afwijkt van het theoretisch ideale strooibeeld (zie tabel). De variatiecoëfficiënt geeft hierbij de verdeelnauwkeurigheid aan van de korrels bij het strooien van minerale meststoffen. Wijkt de waarde meer dan 10% af, dan heeft dat invloed op de opbrengst..

Beoordeling van variatiecoeëfficient
VariatiecoeëfficiëntBeoordeling
0-5%Uitstekend
5-10%Goed
10-15%Acceptabel
>15%Niet-acceptabel

Bij een slecht strooibeeld moet de kunstmeststrooier opnieuw afgesteld worden. Goed werkende kunstmeststrooiers die door een gecertificeerd bedrijf zijn getest worden voorzien van een keurmerksticker (Roelofs, 2010). De prijs van een strooiertest bedraagt gemiddeld € 200,-.

Aandachtspunten uitvoering strooiertest

De volgende aspecten zijn belangrijk bij het (laten) uitvoeren van een strooiertest:

  • Laat minimaal één keer in de drie jaar uw strooier testen door een professioneel strooier afstel- en adviesbedrijf;
  • Als de test wordt uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf: stel vooraf duidelijk doelen, wees kritisch en stel vragen. Zorg dat de strooiertest een leermoment is.
  • Controleer of de meststof aan de voorgeschreven eisen voldoet en van voldoende kwaliteit is door de fractiesamenstelling, hardheid en stortgewicht te meten.
  • Bij het uitzetten van de opvangbakken:
    • Zorg dat deze in een rechte rij staan;
    • Zorg dat deze waterpas en horizontaal op een vlakke bodem staan;
      Een foute plaatsing van de opvangbakken heeft een grote invloed op het testresultaat. Dit kan afwijkingen tot wel 15% als gevolg hebben;
  • Test de strooier over de gehele strooibreedte. Het is onbetrouwbaar om maar één kant van de strooier te testen. In theorie zou een strooier aan beide kanten een gelijk strooibeeld moeten hebben, maar in praktijk is het mogelijk dat er een afwijking tussen beide kanten aanwezig is.
    Zet de opvangbakken uit over de gehele strooibreedte en rij met de strooier precies in het midden van de rij opvangbakken. Soms is het niet mogelijk om de opvangbakken over de gehele strooibreedte te plaatsen. In dit geval kunnen de opvangbakken worden geplaatst voor een halve strooibreedte en moeten beiden kanten van de strooier apart worden getest.
  • Controleer tijdens de strooiertest tevens de kantstrooi-inrichting van de kunstmeststrooier. Hierbij heeft het geen zin om de variatiecoëfficiënt te berekenen, omdat met een kantstrooibeeld geen compleet perceel gestrooid wordt. Wel kan er worden gecontroleerd hoeveel meststoffen buiten het perceel vallen en hoe de aansluiting is met de volgende werkgang;
  • Voor een correcte verwerking van de resultaten is het belangrijk dat de kunstmestkorrels juist worden opgevangen. Voorkom dat er korrels verloren gaan bij het leegmaken van de opvangbakken en werk secuur.

Test ook de overlap

Bij het uitvoeren van een strooiertest is het tevens belangrijk de overlap te testen. In de nevenstaande afbeelding is een voorbeeld weergegeven van een strooiertest, waarbij dit ook is uitgevoerd.
Bij elke strooiertest is het van belang dat er op tijd begonnen wordt met strooien en niet te snel wordt gestopt, zodat alle meststoffen opgevangen kunnen worden. In nevenstaande voorbeeld is in drie banen gestrooid om de overlap te bepalen. De inhoud van de opvangbakken is in een meetbuis gedaan.
In de meetbuizen wordt duidelijk hoe het strooibeeld en overlapping eruitzien. Bij meetbuis ① is er een optimale overlap. In situatie ② is er een te kleine overlap en in situatie ③ een te grote overlap.

Meer info
Voor meer informatie over het testen van de kunstmeststrooier, raadpleeg de handleiding van uw strooier of neem contact op met de strooierfabrikant. De strooierhandleiding bevat altijd basisinformatie over hoe de test voor uw strooier het best uitgevoerd kan worden.

Bronnen:
Bogballe, 2014.
Huijsmans, Toedieningsnauwkeurigheid dierlijke mest, 2011.
Huijsmans, 2011.
Persson, 2014.
PTC+, 2003
Smits, Strooien over het gewas vergt precisie, 2008

Strooibeeld

De combinatie van de strooier en de gebruikte meststof bepaalt het strooibeeld.
De verschillen in kwaliteit van meststoffen leveren verschillende strooibeelden op. Er kunnen twee strooiprofielen van elkaar worden onderscheiden, namelijk het driehoekig en het trapezium strooiprofiel.
Bij optimale condities kan met zowel een driehoekig als een trapeziumvormig strooiprofiel een goed strooibeeld gerealiseerd worden.
Echter de strooiprofielen verschillen in gevoeligheid voor wind- en weersinvloed en bedieningsfouten. Een trapeziumvormig strooibeeld is in theorie gevoeliger voor fouten dan een driehoekig profiel. Dit komt doordat er bij een trapeziumvormig strooibeeld minder overlap ontstaat.

Ook de werkbreedte van een strooier heeft een grote invloed op het strooiprofiel. In feite bepaalt de werkbreedte het strooiprofiel. Bij een werkbreedte van circa 30 meter is er sprake van een driehoekig strooiprofiel. In deze situatie is de variatiecoëfficiënt het kleinst. Zelfs bij een afwijking van enkele meters wordt de variatiecoëfficiënt niet groter dan 5%. De variatiecoëfficiënt geeft hierbij de verdeelnauwkeurigheid aan van de korrels bij het strooien van minerale meststoffen. Een driehoekig strooibeeld is vaak nauwkeuriger, doordat er een grotere overlap is dan bij een trapeziumvormig strooibeeld. Bij een werkgrootte vanaf 30 meter wordt een trapeziumvormig strooiprofiel gevormd.
Een pneumatische strooier vormt een rechthoekig strooibeeld zonder overlap. Daarom kan met deze strooier heel nauwkeurig worden gestrooid.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron
Smits, Strooien over het gewas vergt precisie, 2008.
Kverneland Group, 2014.

Ontvang de NutriNorm nieuwsbrief met actuele kennis over bemesting
  •  *
  •  *
  •  *
Ontvang de NutriNorm nieuwsbrief met actuele kennis over bemesting